Saturday, May 12, 2007

Requiem voor een overgewaaide paraplu

Ik haat paraplu’s. Wat erger is: ze haten mij ook. Als kind heb ik me bekwaamd in het efficiënt naar de verdoemenis helpen van talrijke paraplu’s. Ik kreeg er toen vaak mooie gele of rode met prentjes. Wanneer het niet regende, konden die uitstekend dienen als wieg voor de poppen van Julie of als vervoermiddel van rondslingerend speelgoed dat zo vlug mogelijk moest worden opgeruimd. Voorts was een paraplu uitermate geschikt als dak van een huis vakkundig uit autodekens en stoelen opgetrokken, soms zelfs als tol. En ik maar beweren dat ik niet speelde, alleen maar las… Wanneer het toen weer eens regende, was zo’n paraplu uiteraard al lang dood.

Op latere leeftijd heb ik een grondige aversie voor paraplu’s ontwikkeld; voornamelijk omwille van de stukken metaal die vervaarlijk op ooghoogte uit passerende paraplu’s bleven steken. Mijn grootste angst was blind te worden door roekeloos paraplugebruik van vreemden. Ik kon er wél gezellig om lachen wanneer ik elegante dames eerder onhandig zag worstelen met hun overgewaaide paraplu, zoals de vrouw met de schreeuwerig roze overgewaaide paraplu die daaronder niettemin heel serieus liep te telefoneren, zich amper bewust van het waterreservoir dat zich boven haar hoofd aan het vormen was. Overgewaaide paraplu’s bieden steeds weer een vermakelijk potsierlijk tafereel. Ik lachte telkens in mijn vuistje en liet me natregenen. Leedvermaak, ik zou er maar wat graag mijn brood mee verdienen.

Zelf heb ik het niet zo tegen de regen als de meeste mensen. Meer zelfs, ik vind regen de meest onderschatte weerstoestand. Het zal er wat mee te maken hebben dat ik wanneer het regent uitzonderlijk niet de meest chagrijnige op straat ben. Wanneer het regent is iedereen slechtgehumeurd, en daar word ik dan weer gelukkig van. Ik mag graag naar chagrijnige mensen kijken, en ik hoefde dus helemaal geen paraplu om me onder te verschuilen.

Sinds ik een bril draag echter, en sinds ik voorts af en toe noodgedwongen in Leuven moet zijn – de stad waar het grondwettelijk elke dag regent – ben ik begrip gaan opbrengen voor een selecte groep van paraplugebruikers. Met zo’n bril op je neus zie je na één regenvlaag immers voor de rest van de dag geen hand voor ogen. Alles is in een vreemde waas omgeven, en die krijg je niet meer weg zonder aangepaste detergenten die je niet noodzakelijk altijd overal ter beschikking hebt. Anderzijds is een bril ideaal als scherm tegen de eerder vermelde vervaarlijk uitstekende stukken paraplu, die op regenachtige dagen ons gezichtsvermogen bedreigen. Bijziendheid heeft me er dus toe gedwongen een blitzcarrière als paraplugebruiker te starten. Het stond bij voorbaat vast dat het niet goed kon aflopen.

Voor mijn verjaardag kreeg ik van mijn ouders geheel conform mijn imago een zeer schattige, meisjesachtige paraplu. Met bolletjes. Toen wilde het natuurlijk wekenlang niet regenen, hoewel – of net omdat – ik het nieuwe kleinood overal bij me droeg. Op een dag regende het toch, maar waaide het ook. Mijn eerste volwassenenparaplu heeft het niet langer dan een uur getrokken. Dat ik werd uitgelachen door mijn vrienden met het belachelijke gevaarte boven mijn hoofd, kon ik maar al te goed begrijpen.

Vandaag, op deze uitermate druilerige dag, ging ik op pad met een iets steviger soortgelijk exemplaar. Het regende godverdomme niet eens, toch niet wanneer ik het station uitliep. Mijn ogen waren op de grond gericht – omdat ik wanneer ik daarvan afzie nogal eens pleeg te struikelen, waarmee ik op spectaculaire wijze een aantal toeschouwers verblijd – en daar zag ik plassen, die me deden vermoeden dat het gebruik van één van die helledingen aangeraden was. Ik stapte naar buiten, opende overmoedig mijn paraplu, die prompt – hoe kan het ook anders – een fikse windvlaag te verwerken kreeg. De paraplu waaide over, meteen onherstelbaar in stukken. Het onding was zelfs niet meer behoorlijk dicht te krijgen.

Het moet grotesk schouwspel zijn geweest: een klein boos meisje dat ziedend een compleet vernielde paraplu in een vuilnisbak dropt en vervolgens even woedend weer weg marcheert. Helaas was ik het meisje en niet de toeschouwer. Anders had ik er een mooi stukje over geschreven.

Ik heb paraplu’s voortaan uit mijn leven verbannen. Die bril blijft dan ook maar in haar doosje wanneer het regent. Dus als ik je morgen ergens tegenkom, het regent, en ik groet je niet, wees dan voor één keer vergevingsgezind. Of roep mijn naam, maar verwacht niet dat ik daar dan wél op reageer; want, in de woorden van een andere sofie, namelijk Andere Sofie: “namen zijn ofwel te direct, ofwel te onpersoonlijk, zeker als het om ‘sofie’ gaat. ‘sofie’ is immers de naam van een andere, populairdere sofie, het soort sofie wiens naam geroepen wordt op straat; het is niet onze naam”.

Friday, May 11, 2007

Was het nu '70, '80 of '90?

De misantroop is een mens die zijn eigen soort ontkent. In het volle besef van zijn mens-zijn probeert hij zijn soortgenoten ervan te overtuigen dat hij niet helemaal als hen is. De soortgenoten hebben er geen oren naar. De misantroop doet het soms zichzelf aan. Zo bevindt hij zich af en toe op een plek waar hij helemaal niet wil zijn, waar zijn zieke misantropie overvoed wordt, maar toch is ie er met al zijn keuzevrijheid van een geëmancipeerd mens. Hij zal altijd wel een reden kunnen verzinnen voor zijn aanwezigheid op samenkomsten die hij veracht, in casu de ‘Was het nu ‘70, ‘80 of ’90?’-fuif; en alle redenen zullen wijzen in de richting van zijn verlangen om mens te zijn, en geen misantroop. Nee, er is geen geldig excuus. Hij is er gewoon. Tussen al die andere mensen met één noodzakelijk kenmerk gemeenschappelijk: zeer menselijke lelijkheid.

Escapisme is wat mensen naar een fuif drijft, escapisme is wat de misantroop er vandaan zal dwingen. Er wordt op vakkundige wijze een omgeving van zintuiglijke overlast gecreëerd, die hoofdzakelijk bestaat uit verblindende lichtjes, veel te harde muziek die vroegrijpe doofheid veroorzaakt en overdadige rookproductie waardoor het reukorgaan geblokkeerd wordt; wat in eerste instantie geen nadeel is, want op dit soort feestjes wordt er nogal gestonken.

Op deze fuif laat de nomadische oorsprong van mensen zich zien. Nooit tevreden met het territorium dat ze hebben veroverd, vertrekken ze meteen weer naar een lekkerder brokje land dat ze ergens in de verte menen te ontwaren en ontzien daarbij niet de talrijke mensen die ze hardhandig opzij moeten duwen al doende het verkozen plekje te bereiken. Dan is de misantroop altijd degene die net in de doorgang staat. Met zijn aura van onzichtbaarheid wordt de misantroop frequent van hier naar daar gestoten. De misantroop vraagt zich dan af waarom mensen toch niet gewoon blijven staan waar ze staan, en waar het óók goed is.

Op bepaalde geluiden beginnen mensen collectief tegennatuurlijke bewegingen met het lichaam te maken, volstrekt onbegrijpelijk voor het rationele brein van de misantroop. Dansen noemt men zoiets, soms doet men het zelfs in het ritme van de geluiden, maar meestal niet. En het ritueel van de dans vraagt plaats. Veel plaats. Als er te veel mensen zijn op te weinig plaats, veroorzaakt het dansen vervelende botsingen. Wanneer de misantroop dan een stap opzij zet omdat hij niet zo verlekkerd is op aanrakingen met vieze vreemde lijven die bizarre bewegingen maken, nemen die dansende lijven simpelweg nog een groter territorium in. Een volgende poging van de misantroop om een afstand tussen hem en het bewegende individu te creëren, heeft als gevolg dat de misantroop te dicht tegen een ander individu komt te staan.

Wanneer de nacht donkerder wordt, en de ochtend naderbij komt, bereikt de lelijkheid een climax. De geluiden worden primitief, de mensen beginnen te zwalpen. Stinken doen ze al uren, maar nu gaan ze ook nog tegen mekaar aan stinken. Te veel mensen, te veel plakkerige lijven, te dicht tegen de misantroop aan. Hij staat ingesloten, en houdt op te bestaan, door niemand opgemerkt, door niemand gemist.

Honderden jaren beschaving, en dit is het resultaat.

Tuesday, May 8, 2007

Amnestie voor Vrienden van de poëzie

Na mijn attack op Man Bijt Hond in het vorige stukje lijkt me een kleine lofrede op één rubriek gepast, en welke zou het anders kunnen zijn dan: de vrienden van de poëzie. Als semiprofessionele poëzielezer - die titel verdien je al gauw wanneer je überhaupt af en toe het woord poëzie in de mond neemt - kan ik me ook hier engageren om de negatieve elementen van Wim Helsens dagelijkse optreden in de verf te zetten, maar ik doe het lekker niet.

Het is een zeer gesloten strikt afgebakend kader waarbinnen Helsen elke dag een gedicht komt voorstellen: we kunnen niet buiten de omlijsting van de aanspreking 'Dag vrienden van de poëzie' en de afsluiter 'Prachtig gedicht. Bedankt dichter X voor dit prachtige gedicht', maar dat kader stoort hem niet daarbinnen allerhande dimensies van het poëzielezen te verkennen. Hij leest op een kinderlijk naïeve manier die aan zijn toehoorder alle ruimte laat voor - jawel - interpretatie; heel anders dan postmoderne literatuurwetenschappers die de vrije interpretatie prediken maar zelf allerhande leeswijzen gaan aanreiken teneinde toch de eigen interpretatie als de net iets betere voor te stellen. Dat doet Wim Helsen niet.

We zouden kunnen verwachten dat hij rekening houdend met zijn doelpubliek alleen eenvoudige begrijpelijke poëzie leest met slechts één betekenis, maar ook daaraan maakt hij zich niet schuldig. Hij kiest de klassiekers: Guido Gezelle, Paul van Ostaijen en Herman de Coninck kunnen wat hem betreft niet vaak genoeg aan bod komen; maar af en toe duikelt Helsen ook een anoniem gedicht uit de zeventiende eeuw op of leest hij Arjen Duinker - die zelfs in 'het milieu' een hermetisch dichter wordt geacht.

Voorts kan men tegen hem in brengen dat hij de aandacht van het gedicht wegtrekt door de hele opvoering die hij eraan koppelt. Wim Helsen is naast poëzievriend immers cabaretier. En mensen raken gefascineerd door het knullige typetje dat een gedicht komt voorlezen en daar een hele show rond verkoopt, maar het gedicht zelf hoort men niet. Niet elke dag althans, maar af en toe zal één iemand één bijzonder gedicht ontdekken, en - hoe idealistisch ook - dat is toch genoeg.

En ten laatste: natuurlijk hebben we het inmiddels wel gezien. Tenslotte verschilt zijn show op maandag in geen enkele manier van zijn show op dins en woens en donder, noch van al zijn shows van de voorbije maanden. Maar de gemiddelde MBH-kijker is niet iemand die snel dingen beu raakt. Blijkbaar kan hij de zoveelste verzameling postzegels of miniatuurtreintjes nog steeds smaken, waarom dan niet het zoveelste kleine kunstwerkje gebracht door een ander klein kunstwerkje?

Poëzie is in alle opzichten een marginaal genre, het zal nooit gelezen worden en minder nog verkocht – en dat moeten wij, poëzielezers stilaan maar eens aanvaarden – maar als Wim Helsen erin slaagt om poëzie elke dag op deze manier te verkopen, dan moeten we hem vooral aanmoedigen verder te doen.

Monday, May 7, 2007

Dwarskijker: Man Bijt Hond

Toen Andy Warhol zei dat “in the future everyone would have his fifteen minutes of fame”, kon hij niet voorzien dat men daartoe in wat voor hem de toekomst was, maar voor ons het vaak pijnlijke heden een geheel aangepast televisieformat zou bedenken; meerdere formats zelfs, maar één programma specifiek zou uitblinken in het volbrengen van zijn voorspelling: ‘Man Bijt Hond’. Ik kan niet anders dan geloven dat iemand de improbability button heeft ingedrukt, want zelf ben ik nog geen enkele keer met mijn kop in ‘Man Bijt Hond’ verschenen. Niet veel mensen kunnen dat nog zeggen. Als men mij zou vragen, zou ik passen, dat spreekt. Ik wens niet gereduceerd te worden tot een karikatuur van mezelf of van de mens.

Mijn aversie voor het programma is al omgeslagen in een ongezonde obsessie en weer terug. Er zijn dagen dat ik erom moet lachen, andere keren is de ergernis me te machtig, maar vaker nog stemt ‘Man Bijt Hond’ me droef te moede. Ik ben vrijwel zeker dat dit niet tot de vele enigmatische bedoelingen van het programma behoort.

‘In de gloria’, toen het nog nieuw was, baseerde zich op de oorsprong der kleinerende televisie: ‘Afrit Negen’, een programma over mensen die bijvoorbeeld verzamelden; over mensen dus, want wie verzamelt nu niets? De ergste tegenstander van verzamelingen verzamelt immers nog altijd argumenten om tegen verzamelingen te zijn. Verzamelen ligt in de aard des mensen. En mensen waren wat ‘Afrit Negen’ ten tonele wilde brengen. ‘Man Bijt Hond’ is inmiddels de ergste parodie van de parodie geworden. Mensen worden er afgeschilderd als parodieën van mensen, en het zijn parodieën die zelfs de wreedste ‘In de gloria’-sketch overstijgen in tragiek en ridiculiteit. Het mag een mirakel heten dat wij überhaupt nog snappen wat ooit zo grappig en origineel was aan ‘In de gloria’, dat we nog een onderscheid zien met de realiteit.

Elk rubriekje in het twintig minuten durende ‘Man Bijt Hond’ is een variant op de andere rubriekjes: er worden kleine mensjes getoond, die in geen enkel opzicht de moeite waard zijn getoond te worden. Walgelijk trotse moeders met hun debiele moederlijke glimlach mogen mee naar de banale werkplek van hun zoon om aldaar bewonderend jeugdanekdotes op te dissen waarmee de betreffende zoon tot het einde van zijn dagen zal worden gepest. Ze onderbreken zeer serieuze bedrijfsvergaderingen om foto’s van de zoon in zijn donkerste punkperiode te laten circuleren. De zoon had jaren geprobeerd die beschamende episode uit het geheugen te wissen, en even was het hem zelfs gelukt, nog maar net, tot moeder op visite kwam. Menig zoon zal zich na het bezoek van zijn moeder en de MBH-camera genoodzaakt zien een andere job te zoeken. Moedermoord zou een te onethische oplossing zijn.

De televisie wil tegenwoordig maar wat graag de straat ensceneren. Er is bijvoorbeeld het oude vrouwtje dat tegen een valies klaagt over haar reuma. Het ontgaat me waarom dit vrouwtje zendtijd moet krijgen. Als ik straks een wandeling ga maken, kom ik minstens drie van die vrouwtjes tegen, en krijg ik nog gratis buitenlucht erbij. Waarom zou ik op mijn televisie een vierde gelijkaardig vrouwtje willen zien? Waarom spoort mijn televisie me niet aan naar buiten te gaan en daar naar het verhaal van de oude vrouwtjes in mijn straat te gaan luisteren?

MBH laat nooit na in te spelen op de actualiteit. Wanneer de kleindochters van Bompa Pfaff zich op diens begrafenis laten zien met een sluier op het veel te bekende hoofd, mogen begrafenisondernemers komen vertellen waarom die sluiers nu weer in de mode zullen komen. Ze dragen een zeer logische verklaring aan, en ik sta verbaasd dat ik die zelf niet had bedacht: “alle royalty draagt ze: de Grimaldi’s en de Pfaffs”. Wanneer een visser in Oostende een twee meter lange vis vangt, mag hij het verhaal dat hij elke zaterdag vertelt in het dorpscafé laten registeren op Eén. Men gaat zelfs een kijkje nemen op de crime scene, alsof daar nog de geest van de tragisch aan zijn eind gekomen vis te spreken is. Wanneer Get Ready aankondigt dat ze terugkomen, neemt Eén het niet als haar taak de roze ridders van de voormalige jongensband die comeback uit het hoofd te praten, wat werkelijk in functie van het algemene welzijn zou zijn, maar stuurt ze een reporter naar de twee laatste overgebleven fans. Ze waren vijftien toen Get Ready hot was, en vijftien is een leeftijd waarop je meisjes veel kunt vergeven; maar om er op je vijfentwintigste prat op te gaan dat je het wel wist, dat je nog altijd zat te wachten tot ze terugkwamen, dat je verdomme niet eens één Joepieposter in de vuilnisbak hebt gekegeld in al die jaren, dat gaat menig petje te boven.

Bij dergelijke reportages die niet één keer, maar drie keer in één week worden vertoond, begin ik de eerlijkheid van MBH in vraag te stellen. Er bestaat geen enkele kans dat ze deze mensen tentoonstellen om hun eenvoudige schoonheid, en dat is nochtans wat MBH zogezegd tot doel heeft: de zuivere mens aan bod te laten komen, en op eerlijke wijze een portret te schetsen van de gemiddelde Vlaming. Maar ze tonen integendeel de monsterlijke karikaturale zelfkant, niet eens van de maatschappij, maar van het individu. Dat maakt van MBH voor mij het lelijkste programma: lelijk in haar oneerlijkheid. 'In de gloria' werkte tenminste met acteurs, van wie je kon geloven dat ze overdreven, en dat ze het erger voorstelden dan het is.

En nu vraagt u zich waarschijnlijk af waarom ik dan nog kijk. Ik kan toch immers de televisie uitschakelen, en hoef me verder van het hele rotprogramma niets meer aan te trekken. Dat is waar, maar zelfs wanneer ik niet meer kijk, blijven anderen dat wel doen. En men blijft elkander uitlachen zonder zich te realiseren dat de kleinheid die daar op het scherm vertoond wordt ook de eigen kleinheid is.

Op mijn meest optimistische dagen hoop ik dat iemand ons bij de viering van tien jaar MBH zal komen vertellen dat ze ons al die jaren in het ootje hebben genomen. Maar dat is tegen beter weten in.