Thursday, March 29, 2007

het leven is zo geestig


"Nee, het is niet nodig fantasie te verkopen, de waarheid is al fantastisch genoeg."
(Uit: Louis Paul Boon, Mijn kleine oorlog)


Op een maandagavond in een dorp waar elektriciteit nog nieuw is en het internet onbestaand, een dorp waar het postmodernisme geen invloed heeft uitgeoefend op de ordening der dingen, een dorp waar het rollenpatroon nog in traditionele vorm bestaat en men aan de nieuwe man geen boodschap heeft, een dorp waar het leven is zoals het was, hoe het zelfs in Bokrijk niet beter in scène wordt gezet. Zonder aantoonbare reden of louter om een voorkeur voor het absurde in dagelijkse context, begeven wij ons naar het enige café in dit land waar men nog drank schenkt aan prijzen van voor de oorlog, om de eenvoudige reden dat het publiek dat er komt ook van voor de oorlog is. Voor de oude mannen komen wij als engelen uit de hemel gezonden, en hun gezondheid kan onmogelijk baat hebben bij deze opwinding over onze gezondenheid. Het is te veel voor een maandagavond. De manier waarop wij de deur openen en gezwind binnentreden – het moet lijken alsof we zweven en vergezeld gaan van hemels licht – leidt al meteen tot het eerste hartinfarct: “een meisje, neen, twee, god, ze zijn met drie, én vier! (valt morsdood van zijn stoel)” De voordelen van een beklemmend dorpscafé, te weten: goedkope drank en eigenlijk niks anders, wegen mijns inziens zelden op tegen de talrijke nadelen. Sowieso ben ik geen voorstander voor al wat met het traditionele dorpsgevoel te maken heeft, zeker nu dat dorpsgevoel wordt uitgebreid naar den televies en wij verplicht worden ‘allemaal sam’ te zijn, in het kader van de overbevolking van de wereld. ‘Allemaal sam’ is niet de oplossing, stoppen met kinderen maken wel. Maar krijg dat uitgelegd aan al die idioten die ‘allemaal sam’-gewijs lichamelijkheid bedrijven alsof de wereldvrede ervan afhing. Nou, deze opmerking over één mijner frustraties terzijde gelaten, ga ik verder op die andere frustratie: ongezellige dorpscafés en hun goed verborgen geneugten. Eén euro voor een pintje, en nog goedkoper wanneer een oude man met centen erop staat alles voor ons te betalen; dat tweede ís dan meteen één van de welbekende nadelen. Ik word somehow overvallen door reminiscenties aan de periode in mijn leven waarin ik een succesvolle pooier was. Vier arme jonge vrouwen in het gezelschap van een ouwe rijkaard; maar we hoeven niet bang te zijn, want “hij is geen deugniet, hij is een braven”. Ik geloof hem in deze, want braaf is een eigenschap die je vaker vindt bij dwazen dan bij intellectuelen – en het is een van mijn talenten dat ik dwazen goed van intellectuelen kan onderscheiden. Dat er meer brave dwazen zijn dan brave intellectuelen is een veralgemening, maar zal zoals de meeste veralgemeningen vooral in dorpscafés stand blijken te houden; voornamelijk omdat zo weinig intellectuelen zich in dorpscafés vertonen; en daar is een reden voor.

Deze opdringerige oude man krijgen we niet meteen weer kwijtgespeeld. Alras komt hij zich moeien met ons spel en ons gesprek. Wat men verwacht van oude mannen, is dat ze aanspraak maken op levenswijsheid. Wat men verwacht van vreemden in cafés is dat ze geen enkele moeite doen om verrassend uit de hoek te komen. Deze oude man voldoet volkomen aan de verwachtingen en toont zich een echte grijsaard; zo iemand die het als zijn taak ziet de jeugd te vertellen wat hij geleerd heeft in het leven; zo iemand die de lessen uit zijn ervaringen gepuurd poneert als enige en absolute waarheid; zo iemand die niet goed begrijpt dat zoveel mensen nog moeten meemaken en leren wat hij hen gewoon kan vertellen. De doorzichtige noodzaak van deze mensen om hun zogenaamde levenswijsheid te delen is schrijnend om aan te zien, vooral wanneer de jeugdige toehoorder zich volstrekt ongevoelig toont. Als de jeugdige dat zou willen, kan hij zich immers levenswijsheid kopen in boekvorm en zelfs op treinkaartjes tegenwoordig. We worden ermee om de oren geslagen, levenswijsheid netjes in een bond zonder naam-jasje, in boeken, op reclameborden, godbetert zelfs in doosjes. Het is ook een grote misvatting dat zelf verworven levenswijsheid iets zou zijn om trots op te zijn. Levenswijsheid is geen verdienste, het is een troostprijs voor wanneer de rest begint te falen. Lichaam wil niet meer mee, geheugen takelt zienderogen af, maar in ruil begrijp je zogezegd de mensen, de dingen en de wereld. Dat denken ze alleen maar, want de mensen, de dingen en de wereld laten zich niet begrijpen, en of je nu jong of oud bent, elk begrip is illusie. Levenswijsheid is de zelfbegoocheling van de nearly-dead. Zoals jeugd onze zelfbegoocheling is.

Deze man die ons intussen tot volwaardige gesprekspartners heeft gemaakt al doende gezellig een stoel aan onze tafel te bezetten, is bijna tachtig, maar toch nog net geen tachtig. (Volgens mij bedoelt hij daarmee dat hij net vijfenzestig is geworden, maar vindt ie tachtig mooier en wijzer staan, en zouden mensen bovendien kunnen zeggen dat ie er jong uitziet voor zijn leeftijd.) Op de leeftijd van tachtig heb je al heel wat meegemaakt, wat je het recht geeft de toekomst te voorspellen. Je mag met stelligheid beweren dat de derde wereldoorlog er zit aan te komen, want als je er één hebt meegemaakt, herken je ze lang van voordien. Je mag je eigen wijsheid opdringen aan zij die jonger zijn dan jou, want wie jonger is, is per definitie dommer en heeft baat bij jouw wijsheid. Dat het leven zo geestig is zegt hij net te vaak om overtuigend over te komen, en merkt daarbij ook niets van onze vroegrijpe melancholie. Als we onze leeftijden samentellen komen we in de buurt van de zijne, maar we weten al genoeg van het leven om niet zomaar aan te nemen dat het geestig is. Edoch het leven is zo geestig, en ge moet ervan profiteren, rijk leven en arm sterven. Jonge meisjes trakteren en in ruil beschimpt worden, want in mijn cultuur – die niet zozeer een cultuur is als een éénmansactie – is er weinig respect voor ouderdom. Wijsheid van oude mannen is vaak wijsheid van domme mannen verpakt in grijs.

Het vadertje blijkt aan geld geen gebrek te hebben, en geeft ons nog een rondje. Vervolgens – omdat zijn levensverhaal obligaat wordt als contextualisering van de zopas ongevraagd gedeelde levenswijsheid – vertelt hij over zijn achterkleinzoon voor wie hij ter beloning van zijn geboorte, een kleine verdienste, een miljoen op de schouw heeft achtergelaten. En nog een half miljoen om te leren lopen. (Ik ben ook geboren en ik kan ook lopen.) Zijn kleinzoon dan weer ging bouwen. Eveneens op kosten van grootvader. Maar hij wilde bouwen in Arabisch gebied, en dat mocht niet. Heel kort dachten we dat het verhaal spannend zou worden, met harems en kamelen en de sprookjes van duizend en één nacht; maar toen realiseerden we ons dat het soms erbarmelijk gesteld is met de woordenschat van zij die aanspraak mogen maken op levenswijsheid en fulltime bij de bond zonder naam werken. De man had het over agrarisch gebied. Dit drielettergrepige woord echter bleek te moeilijk om uit te spreken, en het ongenode gezelschap bleef doorhameren over het land der Arabieren. Het had de kwaliteiten van een slapstickmoment. Alleen waren we op dat moment niet meer in staat om te lachen. Uit angst dat de immense tristesse van deze figuur op ons zou overslaan als de pest van de ene rat op de andere, vluchtten we aanstonds. We lieten hem betalen.

Alweer een verloren avond. Niet helemaal, want wanneer je junglespeed speelt, is een avond nooit helemaal verloren. Misschien hadden we man bijt hond moeten bellen. Er zat een non-verhaal in, en genoeg van die populaire banaliteit. Het enige voordeel aan dit soort van verloren avonden is – niet eens de drank, want there’s only so much you’d do for a drink, neen – het verhaal achteraf. Mensen weer oog laten hebben voor het groteske in het leven. Ik heb geen fantasie en ik vertel geen sprookjes, maar dat is ook helemaal niet nodig, want het leven is al absurd genoeg.

Sunday, March 4, 2007

premature amnesie

[it only takes] een ontmoeting met iemand van wie je je herinnert dat je haar ooit hebt gekend, en dat de herinnering slechts zo ver reikt, om te beseffen dat het erbarmelijk gesteld is met de staat van je geheugen. Het eerste moment is het mogelijk een gênante situatie te vermijden door de andere kant op te kijken, en je gelooft vast dat een nachtje slapen de oplossing zal brengen. Een week later echter – na vele lange nachten slaap – weet je het nog altijd niet. Een tweede ontmoeting zit er aan te komen met de regelmaat van het leven. Dan komt het moment waarop je oog in oog staat met het meisje en beginnende amnesie niet meer ontkend kan worden. Ze vraagt: hoe is het, en je antwoordt het enige mogelijke antwoord op die vraag wanneer je niet tot doel hebt verwachtingen te fnuiken: goed. Vervolgens is er het korte maar ingrijpende ogenblik waarop duidelijk wordt dat jij niet weet in welke mate van enthousiasme je moet reageren op de verschijning van deze schim uit het vervaagde verleden, dat is het ogenblik waarop het meisje ziet dat je het niet weet, maar waarop jij niet durft toe te geven dat je het niet weet. Je ogen vluchten naar de volgende klant, maar die is er niet. Haar ogen tonen verbazing om zoveel vergeetachtigheid. Je kunt niet inschatten welke vorm die verbazing aanneemt – boosheid of alleen maar verbazing – omdat je niet weet hoe belangrijk het is dat je je dit meisje wél herinnert. Je verbergt je achter de façade van de functie die je op dat moment uitvoert, en gaat naar de aanpalende ruimte om daar een arbeid uit te oefenen die zich uiterst geschikt toont voor noeste graafwerken in het geheugen. Maar die mogen niet baten.

Na de arbeid kom je thuis en probeer je het falende geheugen te voeden met foto’s. Verstrekkende melancholie is het resultaat, de aha-erlebnis blijft uit. Op de duur begin je er vrede mee te nemen dat je het nooit zal weten. Het beeld van het meisje dat je op harde wijze attent maakte op de gebrekkigheid van je geheugen, begint al te vervagen tot er uiteindelijk niets méér zal overblijven dan het spottende lachje, de verbaasde ogen – die jou wél herkenden – en je eigen frustratie. De angst voor dementie daarentegen zal nooit meer vervagen. Je denkt dat het nodig is een inventaris op te stellen van het leven. Je wil alles catalogiseren, om nooit meer iets te vergeten. Maar de onmogelijkheid hiervan leidt tot nog meer melancholie. Het is de mens onmogelijk een opsomming te maken van zijn verleden. Voor elke persoon die je je herinnert, is er een ondefinieerbaar aantal onopspoorbaar verloren gegaan in de krochten van je memorie. Tweeëntwintig: de aftakeling is onomkeerbaar ingezet.

Saturday, March 3, 2007

de wondere wereld van matrassen

Imagine: een stel dames op leeftijd die toch niets beters hebben te doen en een zwaarlijvige vertegenwoordiger van matrassen die een job heeft gekozen waarin hij een minimum aan lichamelijke energie moet investeren. Men zit rond een tafel, er zijn koekjes en wijn. Daarvoor heeft de vriendelijke gastvrouw gezorgd, die deze promotieavond organiseert om één enkele reden: dat ze een gratis schapenvel krijgt wanneer ze zes mensen kan overhalen om een avond naar een spreekbeurt over beddengoed te komen luisteren. Gratis is het kernwoord van deze hele gebeurtenis.

De vertegenwoordiger heeft zijn praatje goed voorbereid. Hij rammelt de voordelen van deze specifieke matrassen en dekens af, zonder haperen, en af en toe suggereert hij valselijk de wens tot interactie; hij stelt vragen over de slaapgewoonten van de dames die daar uitgebreid op in gaan, want waarover praten ze nog liever dan over zichzelf (ja, juist, kinderen en kleinkinderen, en buren die een scheve schaats rijden) maar de man heeft geen tijd om te luisteren naar deze oninteressante feitjes over de hem onbekende dames, en ratelt verder. Zijn ingestudeerde praatje duldt geen variatie.

Het ergste wat kan gebeuren wanneer hij over zijn hoofdkussens beweert dat ze elke vorm van hoofdpijn zullen genezen, is dat zo’n doos begint te klagen over haar migraine. Daar reageert de vertegenwoordiger bijgevolg amper op – hij mompelt met tegenzin iets over ‘in de bovenkamer’ wat hem dan meteen tot wannabe-psycholoog zou moeten bombarderen - en hij rammelt verder. Hij weegt bijna tweehonderd kilo maar probeert mensen te overhalen gezonder te gaan leven al doende gezond te slapen. Hij neemt aan dat iedereen hem gelooft. De avond raakt doorspekt van lichtelijk irritante intermezzo’s. Een telefoon rinkelt, het luidruchtige mens dat al in veel ongepaste commentaren haar ongevraagde mening had gedeeld neemt op en gaat ostentatief zuchtend naar de aanpalende kamer, komt vervolgens weer binnen en spreekt de tragische woorden ‘zevenendertig jaar hoor ik haar niet en nu belt ze’. Voorwaar een klein drama! Niemand vraagt verder.

Nog erger dan migraine is het wanneer het publiek niet aan de verwachtingen van de zo goed voorbereide vertegenwoordiger wil beantwoorden. Wanneer hij tegenover zijn eigen supermatras waar werkelijk niets aan mankeert het oude alternatief plaatst en er geen twijfel over laat bestaan dat deze het slechte voorbeeld is, durft één van die vrouwen aan te beweren ‘dat dat net de goeie waren’; ze krijgt veel bijval van de rest van het gezelschap. O jee, daarop was de vertegenwoordiger niet voorbereid. Wat nu geblazen? De beste optie… negeren dan maar. Over wol die isoleert en absorbeert. Over een matras die hard en zacht tegelijk is. En zo rammelt hij verder, uren aan één stuk door. Alle mogelijke onderdelen van een bed hebben we nu wel gehad, geen mens heeft er een idee van uit hoeveel bestanddelen zo’n bed bestaat. Tussendoor mag men kussens en dekens doorgeven om zelf de zachtheid en warmte ervan te ervaren. Men mag de matras uittesten. Men krijgt foto’s te zien van de dieren die de wol voorzien waaruit deze dingen zijn vervaardigd. U hoort me niet beweren dat het verkoopspraatje niet áf is. Maar uiteindelijk is de avond afgelopen, en niemand koopt iets. De vrouw met migraine moet dringend naar huis want ze krijgt een aanval.

always between worlds

always between worlds. In de ene wereld ben je een belichaming van de andere, en omgekeerd. Zo ben je altijd anders. Altijd het andere. Altijd buiten. Hoeveel gezichten zou men gemiddeld hebben, en kan men het überhaupt wel onderzoeken? Iedereen heeft verschillende gezichten, profilering is des mensen. Toch zijn er twee verschillende soorten mensen met verschillende gezichten. De ene houden de gezichten strikt gescheiden, en laten de bijhorende kennissenkringen onafhankelijk van elkaar. Maar zeldzamer zijn de mensen die alle gezichten en bijhorende mensen proberen te rijmen, al doende een synthese te maken van de gezichten, teneinde hopelijk uiteindelijk één complete persoon met één gezicht te worden. Confronterend is het altijd wanneer de synthese in zekere mate geslaagd, de contacten tussen de vrienden van de verschillende gezichten toch niet zo vlot als verhoopt verlopen. Dat betekent echter niet dat de synthese niet geslaagd is, wel integendeel. Om te slagen moet een synthese altijd het ene gezicht wat laten inboeten ten bate van het andere, en omgekeerd, waardoor hoedanook afbreuk wordt gedaan aan de volledigheid van de aparte gezichten. De persoon die tot synthese wil komen, wordt door de vrienden niet meer ervaren als de persoon die de vrienden kenden, maar als iemand anders, iemand die meer bij de andere groep vrienden hoort, de vrienden met wie zij zich niet zo goed kunnen rijmen. De synthetische persoon wordt een eenzijdige persoon. Dat is niet half zo boeiend. Daarom is het beter dat we alle vrienden uit mekaar houden, en onze verschillende gezichten eren. Vandaag dit gezicht, en intussen blijft het andere vers voor wanneer ik het weer nodig heb.